Niederländisch
Terms
undefined, object
copy deck
- Dat klinkt nogal Duits
- Das klingt ziemlich deutsch
- verdelen
- einteilen
- Engeland
- England
- hen
- sie/ihnen
- de dialoog
- Dialog
- vertellen
- erzählen
- nog
- noch
- vlakbij
- in der Nähe von
- bedoelen
- meinen
- de persoon
- person
- dat klopt
- das stimmt
- de brief
- Brief
- nieuw
- neu
- leren
- lernen
- in de buurt
- in der Nähe
- Hoe gaat het?
- Wie gehts?
- het mobiltje
- handy
- daar
- dort
- de woonplaats
- Wohnort
- vanaf
- von (ab)
- maken
- machen
- helemaal niet
- überhaupt nicht
- in het ziekenhuis
- im Krankenhaus
- de naam
- der Name
- ouder
- älter
- Bent u meneer Smit?
- Sind Sie Herr Smit?
- mevrouw
- Frau (Anrede)
- de achternaam
- Nachname
- beleefd
- höflich
- allebei
- beide
- geboren
- geboren
- de stoel
- der Stuhl
- het getal
- Zahl
- verschillend
- unterschiedlich
- op de Spaanse les
- Im Spanischkurs
- spellen
- buchstabieren
- vertrekken
- abfahren
- nu
- jetzt
- stel uzelf voor
- stellen Sie sich vor
- misschien
- veilleicht
- willen
- wollen
- En waar kom je vandaan?
- Und woher kommst du?
- het spoor
- Gleis
- de klas
- die Klasse
- luisteren
- zuhören
- het antwoord
- Antwort
- als
- wenn
- jou
- dir/dich
- op kantoor
- im Büro
- groetjes
- Grüße
- dit
- das (dies)
- ik ben
- ich bin
- de oom
- Onkel
- best wel
- so ziemlich
- Goedemiddag
- Guten Nachmittag
- oud
- alt
- kunnen
- können
- Wat hoort bij elkaar?
- Was passt zusammen
- nee hoor
- nein (betont)
- zijn
- sein
- zij
- sie
- Kom je uit Duitsland?
- Kommst du aus Deutschland?
- wonen
- wohnen
- op een camping
- auf einem Campingplatz
- vinden
- finden
- hartstikke goed
- total gut
- verkrijkbaar
- erhältlich
- iemand
- jemand
- zitten
- sitzen
- ermee
- damit
- horen
- hören
- maar
- aber
- missen
- vermissen
- vandaag
- heute
- aandacht voor
- Aufmerksamkeit für
- hat adres
- adresse
- verder
- weiter
- werken
- arbeiten
- al
- schon
- haar
- ihre
- de keer
- Mal
- boven
- oben
- beetje
- bisschen
- doen
- machen
- het dorpje
- das Dorf
- netjes
- ordentlich
- gewoon
- einfach
- boffen
- Glück haben
- de stap
- Schritt
- volgende
- folgende
- hoe
- wie
- alleen
- nur
- stad
- Stadt
- juist
- richtig
- welke
- welche
- als
- wie
- de uitdrukking
- der Ausdruck
- het uiterlijk
- Aussehen
- kiezen
- wählen
- hem
- ihn/ihm
- zeggen
- sagen
- dat is
- das ist
- jong
- jung
- lopen
- gehen
- het kental
- Vorwahl
- opbellen
- anrufen
- nemen
- nehmen
- Oostenrijk
- Österreich
- van
- von
- of
- oder
- tot ziens
- auf wiedersehen
- Goedeavond
- Guten Abend
- soms
- manchmal
- vul in (invullen)
- ausfüllen
- het kantoor
- das Büro
- het weer
- Wetter
- steden
- Städte
- laten
- lassen
- om
- um
- iedereen
- jede
- aan
- an
- jezelf vorstellen
- sich vorstellen
- basiswoorden
- Grundwortschatz
- dan
- dann
- hetzelfde
- dasselbe
- aardig
- nett
- kennen
- kennen
- liever
- lieber
- Goedemorgen
- Guten Morgen
- zo
- wenn
- even
- eben
- toch
- doch
- het Nedelands
- Niederländisch
- natuurlijk
- natürlich
- heten
- heißen
- de collega
- Kollege
- zoals
- wie
- begroeting
- Begrüßung
- kennismaken
- sich kennenlernen
- wij zorgen ervoor
- wir sorgen dafür
- grbruiken
- verwenden
- geven
- geben
- tegen elkaar
- zueinander
- vrij
- frei
- dag
- Guten Tag
- gaan
- gehen
- heel anders
- ganz anders
- de patiënt
- Patient
- de tekst
- Text
- de kennis
- Bekannte
- naast
- neben
- kijken
- schauen
- bekenden
- Bekannten
- ziet..eruit
- sieht...aus
- spreken
- sprechen
- jullie
- ihr/euch
- de letter
- Buchstabe
- volgens mij
- meiner meinung nach
- opletten
- aufpassen
- proberen
- probieren
- waaruit
- woraus
- de volgorde
- Reihenfolge
- opschrijven
- aufschreiben
- mogen
- dürfen
- verrassen
- überraschen
- eens
- mal
- moeten
- müssen
- de Duitser
- Deutscher
- wanneer
- wann
- nee
- nein
- gezellig
- gemütlich
- erg
- sehr
- geen
- kein
- hij
- er
- delen
- teilen