Vocabulary 11 2
Terms
undefined, object
copy deck
- doen
- to do
- spelen
- to play
- koken
- to cook, boil
- winkelen
- to go shopping
- oefenen
- to exercise, train, practice
- buitenshuis
- outside the house
- gisteren
- yesterday
- vanmorgen
- this morning
- middag
- afternoon
- avond
- evening
- nacht (vanacht)
- night (tonight)
- verleden week
- last week
- jaar
- year
- maand
- month
- elk(e)
- each
- ook
- also
- bij
- at
- met
- with
- heerlijk
- delicious
- eerst
- first
- verder
- further
- zoveel
- so much, many
- toen
- then (past tense)
- duizend(en)
- thousand(s)
- waar
- where
- vandaag
- today
- maandag
- Monday
- dinsdag
- Tuesday
- woensdag
- Wednesday
- donderdag
- Thursday
- vrijdag
- Friday
- zaterdag
- Saturday
- lekker
- good, tasty, nice
- begrijpen
- to understand
- betalen
- to pay
- betekenen
- to mean
- krijgen
- to get
- blijven
- to remain
- praten
- to talk
- studeren
- to study
- leren
- to learn
- kleden
- to dress
- heten
- to be called
- leggen
- to lay, put
- bakken
- to bake, fry
- beantwoorden
- to answer
- vertellen
- to tell
- verkleden
- to change clothes
- verbranden
- to burn
- lezen
- to read