Flemmish Verbs to English 1
Terms
undefined, object
copy deck
- to type
- typen
- to explain
-
verklaren
uitleggen - to lay
-
leggen (fact)
liggen (action) - to lie down
- gaan liggen
- to depend on
- liggen aan
- to stand
- staan aan
- to be hanged
- hangen aan
- to need
- nodig hebben
- to motivate
- motiveren/xxx/gemotiveerd
- to use
- gebruiken
- to place
-
stellen
zetten - to give
- geven
- to fill in (a form)
- invullen
- to be sitted
- zitten
- to hear (understand)
- verstaan
- to understand
- begrijpen
- to look
- kijken
- to see
- zien
- to cook
- koken
- to carry
- dragen
- to live
- wonen
- to work
- werken
- to speak
- spreken
- to read
- lezen
- to write
- schrijven
- to listen to
- luisteren naar
- to hear
- horen
- to sleep
- slapen
- to eat
- eten
- to drink
- drinken
- to know
-
kennen
weten - to do
- doen
- to ride/to drive
- rijden
- to silence
- zwijgen
- to bear (child)
- baren/xxx/geboren
- to study
- studeren
- to stay
- blijven
- to live there
- verblijven
- to say
- zeggen
- to play tennis
- tennissen
- to swim
- zwemmen
- to play football
- voetballen
- to play golf
- golfen
- to practice gymnastics
- turnen
- to ski
- skiën
- to play basketball
- basketballen
- to garden
- tuinieren
- to skate
- schaatsen
- to do horse riding
- paardrijden
- to danse
- dansen
- to walk
- wandelen
- to jog
- joggen
- to sing
- zingen
- to paint
- schilderen
- to play chess
- schaken
- to listen to music
- naar muziek luisteren
- to play darts
- darts (vogelpik) spelen
- to sew
- naaien
- to go to the movies
- naar bioscoop gaan
- to go to the theater
- naar theater gaan
- to go to the concert
- naar concerten gaan
- to break
- breken
- to knit
- breien
- to shop
- winkelen
- to arrange
- schikken
- to find/think of
- vinden
- to follow
- volgen
- to add (recipe)
- toevoegen
- to brush
- strijken/borstelen
- to taste
- smaken
- to draw
-
trekken
tekenen/ik tekent/getekent - to take off
- opstijgen
- to land
- landen
- to be too busy
- te druk hebben
- to clean
- poetsen
- to spill
- morsen
- to forget
- vergeten
- to receive/to get
- krijgen
- to deserve/to earn
- verdienen
- to drive
- sturen
- to hurry up
- zich haasten
- to be bored
- zich vervelen
- remember
- zich herinneren
- to have fun
- zich amuseren
- to smell
- ruiken
- to stand up
- op/staan
- to wash oneself
- zich wassen
- to dress up
- zich aankleden
- to shave
- zich scheren
- to serve coffee
- koffie in/schenken
- to go to
- vertrekken naar
- to wave to
- zwaaien
- to have lunch
- lunchen
- to have a bath
- een ligbad nemmen
- to go to bed
- slapen gaan
- to (go) lay down
- neerleggen (gaan)
- to put on (clothes)
- aan/trekken
- to arrive at
- aan/komen
- to apply make up
-
zich maquilleren
makeup opdoen - to brush oneself's teeth
- tanden poetsen
- to guard
- de wacht houden
- to visit
- bezoeken
- to apologize
- zich verontschulgigen
- to take off oneself's clothes
- uitkleden
- to be thirsty
- dorst hebben
- to be hungry
- honger hebben
- to knock (on the door)
- kloppen
- to wait
- wachten
- to delete
- wissen
- to be on the phone with someone
- met iemand bellen
- to call someone
- naar iemand bellen
- to collect/to save
- sparen/ik spaarde/gespaard
- to lay bricks
- metselen OF metsen
- to renovate
- renoveren/ik renoveerde(n)/gerenoveerd
- to make a mistake
- zich vergissen
- to receive (an email)
- ontvangen
- to answer
- beantwoorden
- to go do shopping
- boodschappen doen gaan
- to chat
- babbelen
- to tidy up/to improve
- opknappen
- to put out (cigarette)
- uitdoen
- to pick up
- opraden
- to write down
- opschrijven
- to clear (the table)
- opruimen
- take an order
- een bestelling opnemen
- to look up
- opzoeken
- to drool
- kwijlen
- to touch
- aanraken
- to finish (off)/to complete
- afwerken
- to progress
- vorderen
- to drive away
- wegrijden